Paperback, 358 pages
Dutch language
Published by De Arbeiderspers.
Paperback, 358 pages
Dutch language
Published by De Arbeiderspers.
Inleiding Het moest zo zijn
Op mijn vijfentwintigste verhuisde ik naar Nederland. De aanleiding was een liefdesverhouding. De plek, dacht ik, was een bijkomstigheid. Mijn belangstelling voor de lokale cultuur was beperkt. Mijn drijfveren waren persoonlijk: een leven beginnen met mijn Nederlandse partner, een bestaan beginnen als schrijver. Dit begin was zo pril, zo onzeker, dat ik bijna geen tijd had om ergens anders aan te denken. Maar toen ik dit nieuwe land begon te verkennen en mijn weg zocht naar een schrijversbestaan, stuitte ik op een heel firmament aan kunstenaars die zichzelf dezelfde vragen leken te stellen als die ik mezelf stelde. Waarom maken we kunst, en waarom hebben we haar nodig? Wie mag zichzelf een kunstenaar noemen, en wat is dat dan? Wat betekent het om talent te hebben, en hoe kun je ontwikkelen wat je hebt meegekregen? Kan een kunstenaar een navolger zijn, of is originaliteit belangrijker? …
Inleiding Het moest zo zijn
Op mijn vijfentwintigste verhuisde ik naar Nederland. De aanleiding was een liefdesverhouding. De plek, dacht ik, was een bijkomstigheid. Mijn belangstelling voor de lokale cultuur was beperkt. Mijn drijfveren waren persoonlijk: een leven beginnen met mijn Nederlandse partner, een bestaan beginnen als schrijver. Dit begin was zo pril, zo onzeker, dat ik bijna geen tijd had om ergens anders aan te denken. Maar toen ik dit nieuwe land begon te verkennen en mijn weg zocht naar een schrijversbestaan, stuitte ik op een heel firmament aan kunstenaars die zichzelf dezelfde vragen leken te stellen als die ik mezelf stelde. Waarom maken we kunst, en waarom hebben we haar nodig? Wie mag zichzelf een kunstenaar noemen, en wat is dat dan? Wat betekent het om talent te hebben, en hoe kun je ontwikkelen wat je hebt meegekregen? Kan een kunstenaar een navolger zijn, of is originaliteit belangrijker? Wat zijn kunstenaars verplicht aan anderen, aan de samenleving, aan zichzelf? Wat is schoonheid, en hoe verhoudt die zich tot de heersende smaak? Hoe kan kunst helpen onszelf te zien, en hoe kan ze ons helpen anderen te zien? Kan kunst God vervangen in een wereld zonder religie? Hoe, kortom, moeten we leven – en moeten we het tot de laatste snik volbrengen? Op geen van deze vragen bestonden antwoorden, althans geen bevredigende antwoorden, en dat deed me beseffen dat ik een geweldig onderwerp te pakken had. Ik had alleen geen idee dat het me uiteindelijk twintig jaar lang intensief zou bezighouden, want zo lang heeft het geduurd om dit boek te schrijven. Maar ik begon dan ook niet met het stellen van deze vragen, of met de bedoeling om een boek te schrijven. Ik begon met hetzelfde gevoel van opwinding dat ik als kind voelde wanneer ik voor het skelet van een dinosaurus stond, of toen ik voor het eerst de Steen van Rosetta zag: het prikkelende besef dat je bent beland in een ruimte vol oude en geheimzinnige voorwerpen. Zulke ruimtes bleken ook te vinden in de Nederlandse musea. En ze ontvouwden zich alsmaar verder: zaal na zaal, vleugel na vleugel. Het ontdekken van deze ruimtes was een van de grote openbaringen van mijn leven. Het had een vreemde uitwerking op me. Ik ontdekte dat ik me door deze musea kon bewegen zoals ik door een kathedraal of door een bos wandelde, en dat ik naar buiten kwam met hetzelfde gevoel als ik had na een goede nachtrust of een lang stuk hardlopen: kalmer, gelukkiger, beter gefocust. En ik had de indruk dat hier iets te vinden was wat ik moest weten. Ik wist alleen niet wat precies. Ik wist dat er plekken bestaan waarbij je na een bezoek blij bent dat je ze hebt gezien – maar die je niet nog eens hoeft te zien. Ik wist dat er mensen bestaan van wie je het leuk vindt om ze eens te ontmoeten, met wie je een leuke avond hebt – en die je daarna, even goede vrienden, nooit meer hoeft te zien. En ik wist dat er plaatsen en mensen bestaan die onder je huid kruipen. Je wilt alles van ze te weten komen. Ze maken dat je verliefd op ze raakt. Zo keek ik tegen de Nederlandse kunst aan. Aanvankelijk ervoer ik genot, zag ik de schoonheid van deze kunstwerken. Ik voelde dat ze iets bij me losmaakten. Ze kalmeerden me, ze stimuleerden me, op de een of andere manier kalmeerden en stimuleerden ze me tegelijk. Maar ik had geen idee wat ik zag. Ik begon aantekeningen te maken, in een poging overzicht te houden. Je weet dat je met een geweldig onderwerp te maken hebt wanneer het meer vragen oproept dan antwoorden biedt, en wanneer je merkt dat het onderwerp groter wordt naarmate je er meer van te weten komt – dat hoe meer je te weten komt, hoe meer je beseft hoe weinig je weet. Aanvankelijk geneerde ik me voor mijn onwetendheid. Ik beschouwde mezelf als een redelijk ontwikkeld persoon. Maar ik had geen idee wat ik zag. Ik had in het verleden weleens vluchtig wat werk van Rembrandt en Vermeer voorbij zien komen, en daar had ik het misschien wel bij gelaten als zij de enige grote kunstenaars waren geweest die Holland ooit had voortgebracht. Maar het verbazingwekkende aan de Hollandse kunst was juist hoe veel ervan bestond. Telkens wanneer ik een museum binnenliep, ontdekte ik weer iets bijzonders, weer een onbekende naam. Ik wilde meer te weten komen. Ik begon te lezen. Ik bezocht zo veel mogelijk tentoonstellingen. Langzaam begon ik deze kunstenaars te leren kennen – en langzaam gebeurde er iets anders. Het proces herinnerde me aan de tekenfilms van Scooby-Doo die ik vroeger als kind op tv had gezien. In een spookhuis met een wirwar aan geheime doorgangen had de schurk bij een paar oude portretschilderijen de ogen weggesneden. Terwijl Scooby-Doo en zijn vrienden door de griezelige gangen dwaalden, begonnen de ogen op de schilderijen te bewegen. Ik las meer, ik zag meer, en langzaam kwamen de oude schilderijen tot leven.
Ik wilde niets liever dan het plezier delen dat ik beleefde aan het vergroten van mijn kennis. Ik vond niets leuker dan vrienden en bekenden rondleiden door de Nederlandse musea, hoewel ik vreesde dat ik mogelijk blijk gaf van de geloofsijver die nieuwe bekeerlingen vaak eigen is; ik was tenslotte een vreemdeling, en een deel van mijn enthousiasme over de Hollandse kunst kwam voort uit het verlangen – soms aandoenlijk, soms gênant – van iemand die probeert vaste voet te krijgen in een nieuw land. Zo werd de kiem gelegd voor dit boek. [...]